Erik Whien: “Hebriana is een oefening in autonomie”
Erik Whien werpt een blik in de zaal. Zijn ogen lopen rustig over het decor in de studio van Het Nationale Theater. “Ik ben als regisseur eigenlijk al twintig jaar bezig met familieopstellingen, bedacht ik me laatst. Het theater is een dankbaar medium om familieverhoudingen inzichtelijk te maken en psychologisch uit te pluizen. Waar de acteurs zich bevinden op het toneel – dichtbij elkaar, ver van elkaar af, rug naar het publiek – is een goed middel om onderlinge verhoudingen tussen personages uit te beelden.”
Eerder dit jaar regisseerde Whien de voorstellingen Sea Wall en De Zaak Shell. De jonge acteur Emmanuel Ohene Boafo won de Louis d’Or voor zijn rol in de eerste en Jaap Spijkers de Arlecchino voor zijn bijrol in de tweede. Met Hebriana van de Zweedse schrijver Lars Norén regisseert Whien zijn eerste grote zaal voorstelling bij Het Nationale Theater. “Toen Eric de Vroedt vroeg mij om huisregisseur bij Het Nationale Theater te worden, wist ik direct dat ik gebruik wilde maken van het geweldige ensemble dat hier rondloopt om een groot familiedrama te maken.”
Hoe kwam deze tekst van Lars Norén op jouw pad?
“Ik zag Hebriana voor het eerst tijdens mijn opleiding in Maastricht. Het stuk werd toen opgevoerd door studenten. De Vlaamse acteur Peter De Graef regisseerde het. Het is nu al 21 jaar geleden, maar het stuk heeft mij nooit helemaal verlaten. Het is één van Noréns minst bekende stukken, maar het bevat veel van de elementen die ik in het theater het waardeer: er worden grote existentiële en psychologische thema’s opgevoerd, en het stuk is tegelijkertijd ongelofelijk grappig. Als je een zaal kan laten lachen en naar eenzame plek kan brengen, ben je wat mij betreft geslaagd.”
Hebriana gaat over een familie die in 1986 tijdens Midzomer bij elkaar komt. In het stuk wordt terloops gerefereerd aan de ecologische, politieke en maatschappelijke wanhoop van die tijd. Een vergelijking tussen toen en nu is snel gemaakt.
“Midzomer is in Zweden een feestdag waarop families samenkomen, net als tijdens Kerstmis. Tijdens zo’n samenkomst, praat je met elkaar en wordt het afgelopen jaar beschouwd. ‘Wat was dit eigenlijk voor jaar?’ 1986 was een rampjaar. Het was het jaar van de kernramp in Tsjernobyl, de moord op de Zweedse premier Olof Palme en de Aidsepidemie was in volle gang.” “Als regisseur ben ik benieuwd naar de diepere laag. Niet naar wat die gebeurtenissen voor het land hebben betekent, maar naar wat die gebeurtenissen doen met dít gezin, met de mensen die ik hier voor mij zie. Ik zit naar een familie te kijken zoals ik ze ken en zou publiek niet het gevoel willen geven dat dit een historisch drama is. Mijn interesse ligt op universeel en menselijk niveau.”
“Al vind ik het zeker ontluisterend om te zien dat we ons sinds de jaren 80 al druk maakten om het klimaat, dat we de sociaaldemocratie toen al aan de wilgen hingen en dat het bedrijfsleven de staat toen al in z'n binnen zak had. Je zult in dit stuk zinnen horen die in de jaren 80 door Norén zijn opgeschreven waarvan het lijkt alsof ze in 2021 zijn bedacht. Er wordt mij weleens gevraagd waarom ik zoveel repertoire speel. Maar om een mening te vormen over het heden, heb je het verleden nodig. Goede stukken zijn tijdloos.”
Had je de insteek snel te pakken of was het een zoektocht?
“Een goed stuk toont zich niet meteen. Een tekst is geniaal als je tijdens het repeteren merkt dat het nooit teleur stelt. We zitten nu in week 7 van de repetities en we graven steeds dieper in de personages. De grote vraag die mij tijdens de voorbereiding bezighield was: waarom heeft Lars Norén dit stuk Hebriana genoemd? Anders dan bij Hamlet is ‘de jongste zus’ Hebriana niet in elke scene te vinden, maar begeeft ze zich eerder aan de rand. In de loop van de repetities ben ik die titel als een soort verkapte regieaanwijzing van Norén gaan zien: luister naar haar!”
“In het stuk beschrijft Norén Hebriana als ‘licht autistisch’. Ik durfde daar niet te veel aannames over te doen, daarom zijn we in gesprek gegaan met een klinisch psycholoog. Ik besefte dat Hebriana niet ‘ziek’ is, maar een ander perspectief op de werkelijkheid heeft. De familie en hun aanhang hebben met elkaar een consensus over wat de werkelijkheid is. Hebriana ervaart die werkelijkheid anders, maar het is niet zo dat de werkelijkheid van de moeder en de zussen belangrijker is dan de werkelijkheid van Hebriana. Dat is de sleutel geweest. Het gaat om perspectief.”
“In het theater ervaar je ook een andere werkelijkheid. Je kunt spelen met tijd en ruimte – er gelden andere regels. Op een gegeven moment dacht ik: Hebriana voelt zich waarschijnlijk als een vis in het water in het theater. De regels van het theater sluiten aan bij de manier waarop zij naar de werkelijkheid kijkt. Het stuk gaat over een familieweekend waar Hebriana te gast is. Op het toneel probeer ik het om te draaien: Hebriana voelt zich thuis, terwijl de rest van het gezelschap te gast is.”
Ik kan me voorstellen dat het erg lastig is om een autistisch personage te regisseren.
“Ik vind dat eerlijk gezegd nog steeds weleens lastig omdat ik daar geen eigenaarschap over heb. Ook voor Soumaya [Ahouaoui, red.] die het personage Hebriana speelt, is het een zoektocht. Die omdraaiing was de sleutel. Wat ik nu vaak tegen Soumaya zeg is: ‘Speel maar niet teveel. Speel zonder voornemens.’ Zij speelt geen toneelstukje. Als je mijn jongste zoon de vloer op stuurt, snapt hij niet dat wij daar een wereld creëren die niet bestaat. Hij kan niet liegen en neemt alles wat hij hoort en ziet mee het toneel op. Dat is wat onze Hebriana ook doet. Ze is heel ‘echt’ in die zin.”
“Ik zag laatst een geweldig interview met de schrijver Marieke Lucas Rijneveld. Ze vertelt daarin dat zij door de artsen was afgekeurd, voordat zij een bekende schrijver werd. Ze had volgens de doctoren zoveel psychische problemen dat ze nooit mee zou kunnen doen met de samenleving. Ik vond dat verbijsterend om te horen. We leven dus in een samenleving waarin iemand als Marieke Lucas Rijneveld wordt afgekeurd. De maatschappij geeft dat soort mensen een uitkering en laat ze thuis zitten. Terwijl iemand als Rijneveld een groot kunstenaar is, een poortwachter naar prachtige werelden. We delen de samenleving op in normaal en ziek. Maar wie heeft die norm bepaald? Waar ligt die lijn? Wanneer ben je niet meer gezond?”
“Ik vind het interessant om de personages in Hebriana op een spectrum te zetten. Hoe verhouden ze zich tegenover elkaar? Waar staan ze? Ze zijn allemaal gek en ze zijn allemaal normaal. Dat is mijn conclusie. Zodra je daar een verschil in gaat maken, sluit je mensen buiten. En buitensluiten is funest voor het systeem. Of dat nu gaat over een gezin of over een samenleving.”
Over jouw voorstelling Verdriet is het ding met veren zei je eerder dat die voorstelling ‘een oefening kan zijn voor het publiek om met de dood om te gaan’. Wat voor oefening is Hebriana voor het publiek?
“In het beste geval is dit stuk een oefening in loskomen van je ouders, een oefening om een autonoom mens te worden. Het personage van Hebriana is daar het verst in. Zij vertegenwoordigt een soort autonomie. Het stuk laat zien wat ervoor nodig is om los te komen van je ouders en wat er gebeurt als je niet loskomt. Veel personages in dit stuk zijn vreselijk bang voor verandering. Ze hebben een vaste identiteit – ze zijn gewend aan bepaalde constructies en willen niet dat die veranderen.”
“Qua familieopstelling zit het gezin in Hebriana ook helemaal verkeerd in elkaar. De moeder is heel behoeftig – zoals een kind meestal is, waardoor die dochters voor de moeder moeten zorgen. De overleden vader heeft ook heel onduidelijke plek, die was heel afwezig in hun leven. Het zijn hele rijke gelaagde personages. Ze zijn niet voor een gat te vangen en ze vervelen niet. Voor de familietherapeut in mij is deze casus echt smullen.
De plek die je inneemt binnen een familie vind ik mateloos interessant. Zeker nu ik zelf een leeftijd heb bereikt waarop mijn rol binnen een familie verandert: ik heb kinderen, ben ouders verloren. Iedereen die in de zaal zit is een kind geweest van aanwezige of afwezige ouderfiguren. Ik geloof dat mensen zich altijd op een of andere manier tot hun ouders blijven verhouden, ook als die gestorven zijn.”
Fotocredits Phile Deprez